‘Jij en ik, wezens die bestaan bij de gratie van de open weg, figuren die je kan scharen onder de vrijbuiters, de gemaskerde bandieten, de met littekens en schrammen bedekte buitenlui, de stoutmoedigen, zij bepakt en bezakt met sympathie, twijfel, bezieling, de bidon tot de rand gevuld met bravoure… Ziggy, wie zijn wij?
‘Wij zijn goedgemutst wielvolk, loyaal, met gewillig hart en soepele aandrijving. Bescheidenheid en solidariteit stroomt door onze aderen en remkabels – op de huid en aan het frame dragen we, zichtbaar voor iedereen die het zien wil, alertheid, vriendschap, genegenheid. Wij, de zelfbenoemde burgemeesters van het slingerende pad, vormen een onnavolgbaar, rusteloos, harmonisch duo. Ontzag delen wij achteloos en grif uit, bewondering en nieuwsgierigheid verbergen we niet achter de rug, niet onder het zadel, niet in de fietstas. Wij, tweewielige bewoners van Moeder Aarde, kruipen over vlakke kaarten, rollen geruisloos door naamloze straten, blijven de bekende en onbekende sterren boven ons trouw, trekken van west naar oost, verlaten nimmer ons vaderland.
‘Ik met de iele armpjes en zongebruinde kuiten, jij met de brede banden en ranke dragers – nota bene en nota bande in de vroege vlucht, gevolgd door een groepje begenadigde klimmers en vlak daarachter – kromgebogen over het stuur in de chasse petatte – de verdwaalde bestuurder, opgejaagd door een stampend, denderend, breed uitwaaierend peloton vriendelijke hervormers, bonafide bricoleurs, chaotische buitenluchtvrienden, onhandige bekokstovers met aan het elastiek… de dromende, naïeve ontdekker.
‘Wij – met de zon in de ogen, de dauwdruppels aan de baard, het gras tussen de tenen en de vrije wind langs de schenen – rijgen panisch en zielsgelukkig de kilometers aaneen. Op het stuur onze dromen, op de bagagedrager onze herinneringen – vers, fraai, lelijk, wild. Vandaag, morgen, tot in de lengte der jaren.
‘Wij, rollende baronnen die bezitten dat wat we bij ons dragen – achterop en in onze kop, vergeten niet waar we vandaan komen, laten het besef dat we ons te allen tijde onder lotgenoten bevinden – de voortbewegenden, zij die nooit alleen zijn en sporadisch eenzaam – nooit of te nimmer ontglippen. Wij ademen, stromen, schelden, zingen, zoemen, puffen, brommen, wiegen, lijden, suizen, kussen, creperen en tranen. Wij denken niet, wij trappen. Los die standaard, dans op de pedalen, fladder over de open weg, slinger, duw en trek, zwier breed, leef diep. Van hier tot gunder, van ginds tot elders.
‘Jij en ik, Ziggy, wij staan nergens boven, staan nooit beneden. Met liefde voor het onbekende als brandstof en eerbied voor het onverwachte als gids, wij die de zuurstofrijke lucht opsnuiven – met diepe, lange teugen, wij die vaak buigen maar zelden breken en iedereen begroeten, wij leggen verantwoording af voor het vluchtige bestaan aan boom en blad, berg en woud, zee en golf, vacht en verenkleed, gehucht en stad en… aan de open weg. Door te blijven draaien, barmhartig te lachen, dapper te sturen. Overal en altijd, Ziggy, zijn wij onderweg, zijn wij bevoorrecht.
Fiets en fietser is wie we zijn, lachen en trappen ons ambt.’