Geen berm dit keer, maar pauze op het terras. Vijf plastic tafels waarvan er minstens twee wiebelen, stoelen die niet op elkaar lijken. Guido en ik zijn de enige klanten. De aprilzon schijnt flauw, geen zuchtje wind. Hij zit en ik sta naast de tafel onder een fletse parasol met rafelranden. Op tafel staat een asbak, een mandje met een paar broodkruimels en een fles wijn, rood, voor de helft gevuld. Het glas hangt scheef in zijn hand. De kerkklok heeft zojuist twee keer geslagen. Een voorbijganger zet loom de ene voet voor de andere.
Toen we elkaar voor het laatst spraken, schetste ik mogelijk het volgende beeld: nou, nou, dat duo, Jan en Guido, fiets en fietser, ze zijn nu niet bepaald twee handvatten aan hetzelfde stuur – als dat maar goed gaat. Tot op zekere hoogte klopt die constatering. Echter, enige nuance zou hier niet misstaan, te beginnen met de oorzaken van de mismatch. Ik zocht deze in onze uiteenlopende karakters, in het ontbreken van reisfietservaring bij hem en – nu ik er nog eens over heb nagedacht – aan mijn te hoge verwachtingen. Vandaar dat ik me na trainingritjes richting Denemarken en Italië minder ben gaan storen aan zijn grenzeloze naïviteit en oeverloze gemijmer dan ik misschien deed voorkomen in mijn eerste vertelling. Omdat hij is wie hij is en ik op mijn beurt ben wie ik ben. Ik kan stug en bot zijn, lomp uit de hoek komen en dat verdient net zo min de schoonheidsprijs. Het hoort erbij, we hebben allemaal onze eigenaardigheden en hebben dat van elkaar te accepteren, hij van mij – ik van hem. Maar, compromissen en wederzijdse acceptatie kennen ook hun grenzen: zo zou zijn geklungel op en rondom de fiets ruim twee jaar na onze eerste kennismaking absoluut minder vaak moeten voorkomen… Dat bent u toch met me eens of niet? Ergens tussen significant minder en drastisch minder. Nee, dat is dus niet het geval! Is er dan op zijn minst sprake van een vals platte leercurve? Nee, zelfs dat niet. Ik ben een illusie armer en een teleurstelling rijker kan ik u vertellen. En dat is ook voor een fiets niet bepaald bevorderlijk. Maar ja, ik had de fietsbellen natuurlijk moeten horen rinkelen toen hij mij de achternaam ‘Two-Shoes’ meegaf.
‘Ziggy, trouwe makker! Daar ben je, daar sta je… “Adventatit asinus, Pulcer et fortissimus.” Of… zoals we in correct ABN zouden zeggen: de ezel arriveert, mooi en dapper. Als ik je toch zou moeten typeren in één woord, Ziggy, dan kies ik voor deugdzaam… en dapper… en onverzettelijk… en oersterk. Vandaar de naam ‘Two-Shoes’. Omdat je mij en alles wat ik bezit moeiteloos meedraagt. Omdat je koers houdt in letterlijke zin, richting het Oosten, naar het land van de donderdraak. En omdat je me figuurlijk op het juiste pad houdt. En vooral dat laatste… met mijn ontzag voor alles, mijn onbegrensde nieuwsgierigheid naar het onbekende, vreemde snuiters, de wereld achter huizenhoge hekken, dicht struikgewas, een bord met ‘verboden toegang’ in tig talen… Ik besef dat dit veel van je van vraagt. Want talrijk zijn de risico’s die ik – als ik ze al herken – bedroevend slecht inschat, de tranen springen je ervan in de ogen. En jij hebt iedere kilometer maar te dealen met zulk kinderlijk gedrag. En van jou wordt er maar verwacht dat je om alle gevaren heen stuurt. Jij dient niet alleen op je hoede te zijn voor jezelf gedurende dit avontuur: jij moet ook waken over mij, dappere Ziggy. Vandaar dat ‘Two-Shoes’ je tweede naam wordt, want toepasselijker wordt het niet!’
Ben ik weer want over die ezel: ergens is het de ironie in haar zuiverste vorm dat ik, in zekere zin zelf een pakezel, opgescheept zit met hem, een stronteigenwijze Zaerumse aezel en trage leerling ineen die de ene naar de andere rare naam voor me verzint. Waar-ie ze vandaan haalt, al prik je m’n banden lek.
Terugkijkend naar de vrijdag van onze eerste ontmoeting vraag ik me nog dikwijls af of ik er ooit eerder zo naast zat. Ik weet dat ik mezelf afvroeg bij aankomst in Oud Ade: zou het niet beter zijn geweest wanneer hij eerst wat rondjes rondom een kerk had getrapt op een solide tweedehands reisfiets? Een zorgvuldig onderhouden Randonneur bijvoorbeeld? Een voorbij zoevende Worldtraveller met het spaakstrelende getik van een goed gesmeerde ketting? Geen speciale fietsen, absoluut niet, maar fietsen die zich dubbel en dwars hebben bewezen, zeker de ietwat oudere garde, zeg ik met alle respect. Ze zijn robuust, betrouwbaar, stabiel en rustig van aard. Kortom, uitstekende fietsen voor beginners zoals hij. Kilometers maken, oefenen, ervaring opdoen en vervolgens – een dozijn slappe banden, een gescheurde buitenband, een x aantal slagen in het wiel, een dikke laag eelt op het zitvlak, een gebroken ketting en twee doosjes remblokjes later – zou hij mij hebben ontmoet, exact wetende hoeveel lucht er wanneer in mijn banden moet. Dan zou hij mij niet slordig parkeren, inzien hoe je me slim en praktisch bepakt, weten hoe je mij behendig en beheerst bestuurt. Dan zou hij niet verkrampen bij getoeter van gefrustreerde medeweggebruikers of voorbij razende vrachtwagens. Dan zou hij ons ontspannen door slecht verlichte tunnels trappen. Dan zouden halsbrekende toeren en manoeuvres tot een noodzakelijk minimum beperkt blijven. Dan zou hij instinctief weten wat het waard is om te ontwijken en waar ik probleemloos overheen kan rijden. IJdele hoop, Jan, ijdele hoop.
Ter illustratie, afgelopen jaar. Samen nog geen 8000 kilometer onderweg bereiken we na – nou, werkelijk waar, een vreselijk geitenpad waar geen enkele navigatiesysteem een fietser overheen zou mogen sturen (blijf weg bij de Via privata Caravelli) – het dorp Poggio, berucht en beroemd in wielerkringen vanwege de ligging op de laatste heuvel voor de finish van de mooiste voorjaarsklassieker: La Primavera, Milaan-Sanremo. Nauwelijks bekomen van de klim zegt hij mij doodleuk, met de tong op de sandalen en een hart dat in drievoudig tempo slaat: ‘Ziggy, dit lijkt me een uitstekend moment om eens wat licht te werpen op een aantal onbelichte zaken. Ten eerste, zijn wij werkelijk in balans? Ten tweede, wat is onze topsnelheid in de bebouwde omgeving met volle bepakking? Weet jij het? Ik niet en bij mijn weten hebben we dat ook nooit echt grondig onderzocht. Zoiets hoor je toch weten voordat je richting een rijk aan de voet van de Himalaya vertrekt? Wat zeg je ervan?’ Hijgen, zweet dat van zijn voorhoofd gutst, naar adem happen. Nog meer hijgen. ‘Goed bochtig parcours, steil maar niet kapot steil, voor zover ik het kan inschatten iets van vier blinde bochten, de uitloop – zie ik vanaf hier – lijkt wat krap qua afstand maar overzichtelijk want rechtdoor, voornamelijk egaal asfalt zonder noemenswaardige gaten of kuilen en – hou me tegen – aanschouw het decor toch eens: de Middellandse Zee daar in de verte, kaarsrechte cipressen langs de weg, nauwe straatjes, kleine kerktorens, roze en gele huisjes en… Wat hoor ik? Klokslag half vijf… Die Italianen, die liggen vast nog allemaal op het strand. Ik zeg wat Nietzsche zegt: met onverschrokken Oedipus-ogen en dichtgeplakte Odysseus-oren – Forza! White knuckle rideeee…’ En daar gingen we. Ja, u leest het goed, beste lezer: hij gooide ons vanaf de Poggio naar beneden na een halfbakken verkenning in een land waar men verkeersregels bewust vaag houdt, in een regio waar op dat moment zo’n beetje heel Italië vakantie viert waardoor je de concentratie voorbij jakkerende scootertjes, motoren en gebutste Fiat’s zonder enige overdrijving alarmerend zou mogen noemen en – als kers op de taart – vanaf een dorp dat we pas na meer dan 100 kilometer ploeteren in subtropische omstandigheden (38 graden tikte het kwik die dag aan) zagen verschijnen. Bestuurder, hebben we last van een zonnesteek?
Domme vraag, ik weet het. In een vlaag van verstandsverbijstering kon ik niet helder nadenken en een groter gat schieten in zijn povere risicoanalyse. Nee, op dat moment kon ik ons niet in bescherming nemen. Bevangen door de historische omgeving en de zojuist verrichte inspanning moet hij iets hebben gedacht in de trant van: deze afdaling is ons gegund, Ziggy, deze heilige tweewielergrond is mij op het lijf geschreven, een hoogmis op een volmaakte heuvel, het is Pasen, Kerstmis en kermis tegelijk en dat laat ik me onder geen beding ontnemen. Niet nadenken maar gaan!
Dus daar gingen we, in zuidelijke richting de zee, tussen de winkeltjes door, links voorbij het pleintje met de kwebbelende omaatjes, flauw afbuigend naar rechts op de kruising, de eerste, echte scherpe bocht opnieuw naar rechts, onderweg naar bocht tien terwijl een man van middelbare leeftijd met grijze helm zittend op een motorscooter zich in tegengestelde richting naar boven werkte. Op het bovenste vlakke deel van Via Val D’Olivi trapte hij stevig door. ‘Ziggy, de vaart komt erin! Ik wil ons horen suizen, ik wil ons risicovol zien dalen, ons stijlvol zien vallen. Op deze sacrale helling wil ik de vier winden voelen.’ Ja, dat geeft de Poggio je wel, snelheid, als je er zo nadrukkelijk om vraagt. We gingen sneller en bij het uitkomen van iedere bocht had hij telkens meer ruimte nodig op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer. Na bocht zes zat er op sommige punten voor het aansnijden van een bocht waar geen stoep was nog maar een dun streepje licht tussen mijn stuur en de wand. Iedere bocht werd breder aangesneden, steeds iets dichter werd er naar het binnenste van de bocht en het gootje gestuurd, telkens een fractie van een seconde langer op de weghelft van de tegenliggers. Hij probeerde iedere lopende meter die de weg hem bood te benutten. Het ging lang goed – te lang: bocht zeven, acht, negen en daar was bocht tien, naderend onheil: een haarspeld naar rechts en dus eentje uit de categorie gevaarlijk en onoverzichtelijk… Ik krijg het er opnieuw koud van als ik eraan terugdenk. Van achter het muurtje verschijnt uit het niets de eerder genoemde forens en ik zie achter het donkere glas van zijn vizier verrassend veel oogwit. Ik lees grote schrik en voel aan de ruk naar rechts dat Guido net zo hard schrikt. Zet je vooral niet schrap, Jan, schoot er op dat moment door mijn hoofd. Dan breek je juist meer! Koplamp naar beneden, wees een vogelverschrikker en denk als stro. Bid, bid, bid of je bent de bestickering op de zijkant van die scooter. Ondanks mijn niet-religieuze achtergrond bad ik, prevelde ik, voor mezelf en voor hem. Piepende remmen, een doffe klap, ‘Madonne, Madonneee, Madonneeeee’ dat wegsterft. Kent de fietsenhemel ook een Heilige Maagd? Nee, het was een Italiaan op een motorscooter die een kruisje sloeg, die zijn zegeningen telde. Het blijft voor mij een raadsel hoe we daar weg zijn gekomen zonder blijvende littekens en schrammen.
Als hij zulke onzinnige capriolen achterwege zou laten, dan zou hij zichzelf, mij en anderen niet zo vaak in gevaar brengen. Let wel, het is allerminst hogere wiskunde: minder gehannes en minder roekeloosheid is minder gevaar, is minder verspilling van energie, is meer rust, is meer gemak, is meer plezier, is meer fietsgeluk. Voor hemzelf, voor mij, voor andere weggebruikers. Zo eenvoudig is het. Krampachtig hou ik me vast aan zijn gestolen uitspraak dat, ‘hoewel virtuositeit op de fiets mij nooit ten deel zal vallen, enige handigheid in het zadel daarentegen zal ik krijgen, Ziggy, al is het maar omdat ik het met mijn hele hart wil’. En anders zal ik moeten leren leven met onze gedeelde en onvoorwaardelijke liefde voor het onderweg zijn. Het vormt tenslotte het fundament van onze relatie en het brengt ons tot dusverre vaker wel dan niet terug bij elkaar, hoe onhandig en roekeloos hij zichzelf in of naast het zadel ook presenteert.
Voor mij, voor Jan de fiets, is het waarom van het onderweg zijn een uitgemaakte zaak. Omwentelingen maken, draaien, rollen en bewegen, het is wat voor u zuurstof is. Het is wat ik ben. Het is, welbeschouwd, de enige reden waarom ik hier op deze aarde onderweg ben. Sta ik stil, dan ga ik in slaapstand. Sta ik zeer lang stil, zonder onderhoud en aandacht, dan is het niet over en uit want daarvoor zit ik gewoonweg te goed in elkaar, vrolijk word ik er echter niet van. Daar hoeven we niet dramatisch over te doen, zo gaat dat bij fietsen. Hij daarentegen is een ander verhaal. Op wat voor manier een ander verhaal? Dat durf ik niet precies te zeggen: ik ben een fiets, geen psycholoog. Persoonlijk gis ik al ruim twee jaar naar zijn dieperliggende motieven. Moeten we vooral niet te diep graven en is hij simpelweg een onrustig type? Het zou mijn eerste keus zijn. Ziet hij het langeafstandsfietsen als een manier om op gewicht te blijven? Wat vergezocht wellicht, maar wie weet. Is het vluchtgedrag? Je kunt en mag zoiets niet uitsluiten. Voelt hij zich ontheemd? Triest maar daardoor niet minder onwaarschijnlijk. Nu ik deze vragen stel en zelf beantwoord vraag ik me af of hij op dit moment in staat zou zijn om duidelijk onder woorden te brengen waarom hij zo graag onderweg is. Anderen ophemelen of affakkelen, het is voor hem tweede natuur, maar over zichzelf hoor ik hem dan weer zelden. Wanneer we ons wat dichter in de buurt van Bhutan bevinden zal ik nog eens terugkomen op zijn waarom. In de tussentijd zal ik iets vertellen over de wijze waarop Guido graag onderweg is. In tegenstelling tot het in nevelen gehulde persoonlijke waarom vertelt hij graag en uitgebreid over het onderweg zijn an sich, over wat er zoal te zien is, hoe het is, op welke manier hij het liefst onderweg is, dat soort dingen. Wellicht zie ik iets over de bagagedrager en is de oplettende lezer in staat de voor mij verborgen aanwijzingen en verklaringen er zo tussenuit te hengelen. Of, en zoiets komt vaker voor, zegt hij juist veel over zijn waarom door dingen onbenoemd te laten.
We wonen in Oud Ade, een dorp en hechte gemeenschap waar – voor zover wij daar iets over mogen zeggen na vier jaar min of meer actief burgerschap – iedereen elkaar kent en groet, waar nuchterheid regeert, waar, ondanks dat er zichtbaar van alles in het dorp verandert, de tand des tijds geen vat op krijgt. Het besef daalt nu pas in dat we formeel gezien helemaal niet meer in Oud Ade wonen. ‘Ziggy, vanaf morgen zijn we zwervenden, zwervenden met een hoofdletter Z. De sterrenhemel is ons dak – het mos onze matras, de bomen de muren – de vogels de buren. Amen’. Het dorp ligt onder de rook van Leiden, in het vlakke groen te midden van diepe polders. De omgeving wordt regelmatig versierd met weidse, schilderachtige Hollandse luchten. Oud Ade heeft geen kroeg, geen winkel, maar wel een fraaie kerk en een SRV-wagen die twee keer per dag toeterend door het dorp trekt en wordt bestuurd door een chauffeur die op aanvraag brood aan de voordeur hangt. Het dorp telt circa achthonderd zielen en een veelvoud van dat aantal aan fietsen: klein en groot, lelijk en mooi, zwart, wit, paars, groen, veel geld, weinig centen, funkelnagelneu, roestige kroeggangers, krakende en piepende types, vlotte, strakke en flitsende varianten, een groep uit de klei getrokken exemplaren, zonder toeters en bellen bedoel ik daarmee, zij de groten, zij de sterken, zij met de soepele pedaalslag, zij met de houterige motoriek, een aantal tandems en ligversies, zij met een slag in het rad en zij die je niet in één hokje kunt plaatsen. U hoort me niet zeggen: Oud Ade is het fietswalhalla. Toch, als je vertelt wie je bent, wat je doet en je laat jezelf zo nu en dan zien tijdens een van de vele feestelijkheden, dan is er voor iedereen een warm plekje in Oud Ade, ongeacht afkomst, bouwjaar, merk, type of kleur van de lak.
Oud Ade biedt dus veel, voor zowel mij als voor Guido, genoeg voor een zorgeloos fietsbestaan welteverstaan. Toch reist hij gemiddeld eens per maand terug naar Sevenum, de plek waar hij is opgegroeid. Ik denk dan al snel: een dergelijke afstand is uitermate geschikt voor ons. Over Gouda, Gorinchem en Den Bosch is het slechts 180 kilometer en je bent in Limburg. Een stevig ontbijt, beginnen te trappen vlak voor de zon aan de horizon verschijnt, wind vanuit het westen en voordat je doorhebt hoor je de zachte g. Helaas, we hebben het tot op heden pas eenmaal gedaan. Ik blijf vaker dan me lief is achter en bungel roerloos en moederziel alleen aan een dwarsbalk in een donkere schuur. De trein, en soms de bus, dat zijn de grote winnaars in deze en ik zal niet ontkennen dat het mij tot voor kort stak wanneer ik lijn 56 of de intercity in de verte voorbij hoorde komen, ook als ik wist dat hij die ochtend naar werk was in Roelofarendsveen met zijn andere fiets, Koko. Ik vergeef het hem omdat we in een groot deel van de andere weekenden wel samen onderweg zijn. Zou hij voor mij kiezen als hij zou inzien wat het voor mij betekent om zoveel mogelijk onderweg te zijn? Wellicht, want waarom wandelt hij anders de bijna acht kilometer van Oud Ade naar Leiden Centraal? En dat terwijl de bus op tien meter na letterlijk voor ons huisje stopt en hem in een derde van de tijd naar de plaats van bestemming brengt. En waarom wandelt hij anders van station Horst-Sevenum naar de Lemmeweg als er genoeg mensen zijn die hem willen ophalen? Als je zo graag wat langer onderweg bent, dan kun je net zo goed met mij, Jan de fiets, op pad.
Laatst, het was vlak voordat we vertrokken richting Bhutan, vertelde hij mij iets over de wandeling tussen Leiden Centraal en Oud Ade. ‘Ik zat in de trein, Ziggy en al ver voor Leiden, ik denk ergens zo rond Amsterdam-Zuid, zag ik het, tekende het zich duidelijk af in de verte, ergens boven de zee: een boze Zeus, onze wispelturige vriend, oppergod die vanaf de Olympus zijn bliksemstralen laat vertrekken, commandeert, laat neerdalen in alle uithoeken van de wereld, in onbekende streken, in exotische oorden waar jij en ik – wanneer het ons gegund is – ooit nog eens samen doorheen zullen trekken. Een warm gevoel begon vanbinnen te gloeien, maakte zich van mij meester. Ik besefte: daar mag ik dadelijk doorheen lopen, dansend door een stortbui waar niet alleen Zeus zich mee heeft bemoeid: het kan niet anders of zijn maatje Pluvius moet een steentje hebben bijgedragen aan dat buiencomplex! Donkerder dan pikzwart, ik zweer het. Zometeen mag ik het gaan ervaren, dacht ik toen, door de stromende regen die in dikke, rechte strepen genadeloos hard naar beneden klettert. Goddelijk weer dat je klein maakt, nietig laat zijn, laat beseffen dat we niets voorstellen, je met beide benen terug op aarde zet, daar waar je niet altijd hoeft te zijn maar toch af en toe op visite moet. Wat een feest, wat een geluk. En weet je wat ik toen heb gedaan, Ziggy? Ik ben gaan slingeren, van plas naar plas, van links naar rechts, over het trottoir, over het fietspad en weer terug. Omdat ik wist: zo ben ik breed onderweg, word ik natter, word ik zwaarder in de jaren die van zichzelf al zwaar zijn. Ja, ik wil breed onderweg zijn, diep leven, niet lang. Het was zo fijn, Ziggy, je had erbij moeten zijn.’
Je weet dat ik tegen water kan, je weet dat ik er graag bij ben. Waarom neem je me dan niet mee? Een vraag waar ik op dit moment geen antwoord op ga krijgen. Terug naar het hoe van het onderweg zijn. Met de fiets, soms met het openbaar vervoer, soms lopend, soms lang en als het meezit door de regen. Het zijn zijn voorkeuren. U zult zich mogelijk afvragen: waarom pakt hij eigenlijk de auto niet voor die reis naar Sevenum? Nou, die optie is er simpelweg niet. Hij bezit zelf geen auto en huren komt – gezegend zijn de onwetenden – niet bij hem op. Ik zou overigens best kunnen vertellen waarom hij geen auto heeft, het zou alleen niet eerlijk zijn: de auto is, net als het openbaar vervoer, keiharde concurrentie voor de fiets en je bent vaak toch gekleurder dan je zelf doorhebt. Het lijkt me daarom beter als hij vertelt wat er mis is met het onderweg zijn in een auto.
‘De automobiel, Ziggy, door velen voor mij reeds bewierookt en niet zonder reden want sinds jaar en dag verplaatst dit geliefde voertuig mens, dier en wat al niet moeiteloos van A naar B. In een handomdraai zetten ze zich in beweging, slepen alles waarvan wij denken het op plaats van bestemming nodig te hebben zonder geklaag met zich mee: baby’s, boormachines, oma’s, fietsen, volgepropte koffers, asociaal beladen dubbelassers, natte honden zo groot als een pony, een tot het dak gevulde caravan. Ongeacht het jaargetijde en de weersomstandigheden, altijd opgewekt, sputteren ze – mits afkomstig van de juiste lopende band – niet tegen en zijn alleen daarom loyaal te noemen. En o wee, waag het de bescherming en beschutting die zij ons bieden onbenoemd te laten, de ongemakken die we niet hoeven ervaren, de gevaren die we niet onder ogen hoeven komen: roekeloze medeweggebruikers, kou en hitte, regen en sneeuw, oneffenheden in het wegdek, stijgingspercentages die oplopen tot ver in de dubbele cijfers, opstuivend zand, scherpe stenen, gebroken glas, gehakseld koren – zwevend door de lucht, giftige uitlaatgassen, wolken van muggen die hysterisch boven de weg op-en-neer stuiteren. In een auto heb je er geen last van. Je kijkt naar de weg, remt voor een halvegare, haalt je schouders op en glijdt zorgeloos verder. Dat is het, meer niet: onderuitgezakt sturen, druk van het pedaal, druk op het pedaal en zoef – daar ga je. Alleen daarom al zou iedere auto zijn of haar eigen naam verdienen. En wie het daar niet mee eens is roep ik op eens een weekendje in de regen door de venijnige Ardennen te fietsen, daag ik uit een dag op te boksen tegen de onbarmhartige en listige Mistral, nodig ik uit in augustus langs de Ligurische kust over de Via Aurelia te fietsen en te proeven hoe de uitlaatgassen van tweetakt-Vespa’s smaken, hoe kilo’s fijnstof van uitgerangeerde vrachtwagentjes levensjaren van je afsnoepen.
‘Tegelijkertijd, Ziggy, is het sterke punt van de auto – zoals met zoveel dingen in het leven – meteen haar grootste manco. En als er iemand is die het snapt, dan ben jij het: de afstand tot dat wat zich aan de andere kant van de ruit bevindt, ook al is het maar een centimeter gelaagd glas, het vormt een ondoordringbare filter waardoor alles en iedereen zo ver weg is. Een auto, met of zonder dak, het raam open of dicht, kapotte schokdempers of niet, het maakt niet uit, het contact met de weg en de omgeving is er niet, nooit en te nimmer: de hobbelige route, de primitieve verbinding met de elementen, met al dat is, dat leeft, wat bestaat, dat wat telt. Een auto reduceert onze leefwereld tot een levenloos landschap, onderbroken door een deurstijl hier en een spiegel daar. Nee, de wereld achter het stuur is leeg, klinisch, kil, trekt uitgekleed aan ons voorbij. Het weer en de weg krijgen geen kans mijn gezicht te geselen, mijn lichaam te tekenen, mijn doorzettingsvermogen te testen, mijn wil om verder te leven in twijfel te trekken. In een auto kun je je terugtrekken, je veilig wanen, je op je gemak voelen, kun je je verschuilen. En ja, ik begrijp het: of het nu in Verweggistan is of in een Vinexwijk, je wilt een back-up hebben, een uitvalsbasis, kunnen vluchten voor de vijandige buitenwereld, je wilt de troostende stilte kunnen bezoeken, je even kunnen terugtrekken. Ik begrijp dat. Jij toch ook, Ziggy? Juist, wij begrijpen dat allebei. We moeten alleen niet wennen aan het zachte leer van de stoel, aan die prikkelarme cocon waarin alles zo aangenaam is, waar het zo prettig vertoeven is. Buiten leven we, buiten hebben we nodig, buiten is waar we groeien, van buiten zijn we afhankelijk en zullen dat nog een hele tijd blijven. Genau. Opdat we Walt’s wijze les niet vergeten: “Now I see the secret of the making of the best persons, it is to grow in the open air, and to eat and sleep with the earth.” We passen ons zo gemakkelijk aan, nemen al dat comfort zo snel voor lief: binnen no time zijn we zacht en week, durven we geen afscheid te nemen van het gemak dat ons bedwelmd, ons lichaam in slaap sust, onze dromen dooft, ons laat vergeten waar het om draait. Want dat doet te veel comfort met je is mijn mening: het vreet zich ongezien naar binnen, verjaagt dromen, bedekt het bestaan met een dempende en verstikkende sluier. Niet overdag, niet op paarden, niet met kanonnen maar als ninja’s in de nacht, geruisloos sluipend in het hoge gras, met glimmende katana’s – geslepen dolken tussen de tanden. Ja, Ziggy, weerloze wezens met trillend lipje en smetvrees worden we als te lang met de auto onderweg zijn.’
Laat ik het hier overnemen van deze met ongepaste metaforen rondstrooiende doemdenker. Bewust liet ik hem aan het woord maar u, intelligente lezer die u bent, had dat vast al door. Alsof ik, Jan, raspaard onder de fietsen, zelf niet met een steekhoudend betoog zou kunnen komen waarom de fiets de auto op ieder denkbeeldig vlak aftroeft. Tien woorden, meer heb ik niet nodig:
“Four wheels move the body,
Two wheels move the soul.”
Nee, ik liet hem aan het woord omdat het exemplarisch is: beginnen met iets kleins en triviaals, in dit geval een auto maar het had net zo goed een tandenborstel kunnen zijn en voordat je het beseft gaat het bij hem via varkensharen en de intensieve veehouderij over het voortbestaan van de mens en alles dat een hartslag of een sapstroom heeft. ‘Existentiële kwesties’ noemt hij zulke gedachteloopjes die steevast leiden naar dezelfde soort zwartgallige vragen waar een normaal iemand liever niet over nadenkt. Spelen we de rol van slechterik in de laatste tragedie van de moderne beschaving zoals we die kennen? Kun je met een schoon en zuiver geweten blijven bestaan in wereld vol onnodig weerzinwekkende en wezenonterende omstandigheden? Ben ik, op de wijze zoals ik nu leef, het eigenlijk wel waard om te bestaan?
Vragen die, zoals hij zelf al aangaf, het gevolg zijn van een overspannen hang naar willen deugen en, als ik de mensen om hem heen hoor, een ongezonde maatschappelijke betrokkenheid en het dragen van een verantwoordelijkheid die hij niet hoeft, niet kan en niet zou moeten willen dragen. Toen hij vorig jaar tijdens een tochtje vertelde over vliegen en vliegtuigen begon ik me echt zorgen te maken. Ik moet ingrijpen, dacht ik. Hij vliegt (er wordt hier geen woordspeling bedoeld) uit de bocht. Dit gaat fout! Waar is je Sisyphus-verhaaltje dat je aan iedereen vertelt die het horen wil? Waar is volgens jou de o zo intelligente Camus als je hem zelf nodig hebt? Je zei het nog: ‘Zo zwaar is dat boekje niet, het gewicht van de bladzijden weegt met gemak op tegen de wijsheid van de woorden en zinnen die je erin terugvindt.’ Leerde hij maar eens iets uit het hoofd in plaats van uit zijn Boekje, dan zou ik niet genoodzaakt zijn te luisteren naar al die existentiële kwesties en zou ik – wanneer de gedachten met hem aan de haal gaan – niet zoveel moeite moeten hoeven doen hem in het hier en nu te krijgen. U moet namelijk weten: in het begin was het banden vol werk, hem uit die tunnel krijgen want ja, ik ben tenslotte een fiets, geen psycholoog zo u weet en al helemaal geen cliniclown. Gelukkig begon ik na verloop van tijd in te zien hoe ik hem kon helpen. Inmiddels heb ik de breng-Guido-terug-naar-het-hier-en-nu-aanpak bijna volledig onder het spatbord. Stel, hij zou hier op dit terras ineens de vervelende misantroop gaan uithangen, wat ik dan als eerste zou doen is nonchalant een tas of een schoen van me af laten glijden. Sombert hij verder, dan zou ik mijn voorwiel voorzichtig omklappen zodat ik een subtiel tikje uitdeel tegen de stoel waarop hij zit. Zegt hij dat het leven geen zin heeft, dat hij naar de bouwmarkt wil om een stevig touw te kopen, dan begin ik te wiebelen, steeds iets harder, totdat ik uiteindelijk tegen de tafel val. Negen van de tien keer krijg ik hem met dit soort trucjes in het hier en nu.
Onderweg denkt hij gelukkig niet veel aan gevaarlijke en lelijke dingen. En als hij het doet, wat ik snel merk aan een verkrampte greep in het stuur, herhaaldelijk diep zuchten, hard zingen of flinke krachttermen, dan laat ik een onbelangrijk dingetje ratelen of laat ik iets tegen de remschijf lopen. Binnen twintig meter staan we stil. Hij stapt af, bekijkt mij van een afstand met een bedrukte blik en begint aan iets te frunniken dat het geluid in de verste verte niet kan veroorzaken. Zonder dat hij het doorheeft zorg ik ervoor dat alles weer op de juiste plek zit. Na nog wat moeilijke blikken en gefrunnik rolt hij mij vooruit, hoort geen geratel of getik meer, komt tot de conclusie dat het opgelost is, klimt tevreden in het zadel, voelt zich de rest van de dag de voorzitter van het fietsenmakersgilde en ik vraag me af wat een gemiddelde pgb-begeleider verdient. Excuseert u mij, het klinkt flauw en het is flauw. Ik ben geen psycholoog en al helemaal geen pgb-begeleider. Gewoon Jan de fiets, iets meer dan een fiets waardoor je iets meer van mij mag verwachten.
Laat ik, op basis van wat ik weet, afmaken waar hij mee begon. De auto valt dus af en het vliegtuig doet eveneens niet mee. Vanuit een praktisch en rationeel oogpunt is het in veel opzichten (veiligheid, tijd, prijs en afstand) de meest voor de hand liggende keuze voor een reis naar Bhutan. Voor het niet-praktische en niet altijd rationele individu, waaronder we mijn bestuurder ongetwijfeld mogen scharen, gelden echter andere aspecten. Ten eerste zijn daar de principiële bezwaren waar ik of hij zelf later op terugkomt. Ten tweede is het de wijze waarop je onderweg bent. Het mag dan wel ‘betrouwbaar, takke rap, belachelijk goedkoop en super eenvoudig zijn’, daar betaal je volgens hem een torenhoge prijs voor: de ontelbare regels waar je je aan moet houden, gejaagdheid, drukte, taxi’s, uitgebluste, sip kijkende of verwachtingsvolle toeristen, opdringerige reclame, flikkerende schermen, reboot in 5 minutes – in your face, wachten, nog meer wachten, nog nog meer wachten, nergens bewegingsvrijheid, overal fastfood, opgescheept zitten met niet één maar een dozijn huilende baby’s, een zwetend, hevig riekend individu aan de ene kant naast je, iemand met een zwakke blaas die je om de haverklap laat opstaan aan de andere kant. En het feit dat je onderweg niets ziet van het veranderende landschap, van culturen die elkaar beïnvloeden en op elkaar inwerken komt nu pas ter sprake. Want, en dit heb ik niet van mezelf maar via hem van Peter Levi: “To descend on a remote city out of the air without a slow arrival is to deprive yourself of any chance of understanding where you are going.” Met andere woorden, vliegen is voor hem een opeenstapeling van ellende en ik als fiets begrijp dat volkomen: het bagageruim mag dan ruimer opgezet zijn dan de stoel waar u in zit, ik moet alsnog uit elkaar worden gehaald. En ik wil er niet aan denken wat er met mij zou gebeuren als ik door dokter Frankenstein weer in elkaar geschroefd wordt. Steekt u een kaarsje voor me aan en hoopt u met me dat we, na het bezoeken van Bhutan, terug zullen fietsen?
Over de motor kunnen we kort zijn. Hij zou zich binnen een mum van tijd zo plat rijden als een dubbeltje. Als u weet hoe wij ons met gemiddeld twintig kilometer per uur verplaatsen, een grove, weinig verfijnde en gevaarlijke stijl zichtbaar vanaf Jupiter en daar ver voorbij, dan zou u die mening (net als ik) een teken van zelfkennis vinden. Doet niets af aan het feit dat motoren in potentie geduchte rivalen van de fiets kunnen zijn. Vanuit meerdere perspectieven zijn ze het betere alternatief vind ik, mits je met een fatsoenlijke motor op pad bent natuurlijk, een die kan stofhappen en niet piept, kraakt, kreunt en steunt als een aftandse kroegfiets zodra je asfalt verlaat. Want dan kun je, net als met mij kan, voor het avontuur kiezen zonder de leefwereld compleet te reduceren tot een steriel en doods landschap. Onverharde routes, smalle bergpaden, wegen zonder naam, dorpjes met hun eigen cultuur, met een motor blijven het te overwegen opties zonder dat het je duizenden kilocalorieën kost.
De luchtballon en het schip laten we vanzelfsprekend buiten beschouwing. Wat resteert? De trein en de benenwagen. Ik weet dat hij ooit heeft geflirt met de gedachte om de trein te pakken richting Kamtsjatka. Hij boekte het ticket niet omdat hij te lang moest stilzitten, er slaperig van werd en treinen ook ramen blijken te hebben die een onoverbrugbare afstand met Buiten creëren. Als je alles op een rijtje zette kwam uiteindelijk het grootste gevaar toch uit de wandelhoek meen ik mij te herinneren. Vergis je niet, je neemt het impliciet op tegen niemand minder dan Thoreau. Als men toch eens wist dat zijn moeder zijn kleren waste en hij rond etenstijd graag bij mensen op bezoek ging. Verpest ik nu het romantische beeld dat u van hem heeft? Stiekem hoop ik daar een beetje op want dat vergroot de kans dat u in het vervolg niet gaat wandelen maar op een fiets kruipt. Voor hem deed die ontnuchterende ontdekking niets want hij kende de verzachtende omstandigheden waaronder deze dierenvriend en liefhebber van de Natuur zich terugtrok bij Walden Pond. Hij heeft het vaak over hem, vindt hem onder geen beding een hypocriet en heeft daar gelijk in want als je dit soort zinnen kunt samenstellen, dan mag je af en toe een warme maaltijd ontvangen. “No wealth can buy the requisite leisure, freedom, and independence which are the capital in this profession… It requires a direct dispensation from Heaven to become a walker.” Gelezen, verliefd geworden, erover gedroomd en het niet kunnen loslaten. Zo is hij. Allemachtig, dat zou wat zijn geweest: naar Bhutan wandelen. Ga er maar aan staan. Hoeveel paar schoenen zou je nodig hebben voor die reis? Twintig? Hoeveel maanden zou je ervoor nodig hebben? Of is jaren de geschikte tijdsaanduiding voor een dergelijke onderneming? Het zijn onzinnige vragen want hoewel ik hem gekke dingen heb zien doen geloof ik niet dat hij het had gedurfd of gekund. Als dit, dan dat. Het werkt niet. Je piekert je suf.
Nee… geen auto, geen vliegtuig, geen motor, geen trein, en ook niet te voet. Er was vanaf het begin maar één optie, er zal in de toekomst maar mogelijkheid overblijven: de Fiets, le Vélo, das Fahrrad, la Bicicletta, du Cykle. Omdat ik niet wil dat u denkt dat ik ijdel ben laat ik de afsluitende woorden aan hem. Op naar het land van de donderdraak, niemand die ons tegenhoudt, we rollen verder.
‘Koning van de straat, keizer van de druk bereden weg, admiraal van de regenbaan. Onbevreesd sta je me bij, kapitein, waar ik ook heen wil, waar ik ook heen stuur. Trouw volgen we elkaar. Overal waren we komen voel jij je op je gemak, kosmopolitisch mirakel. Jij, die over asfalt glijdt, die door stof en regen vliegt, kasseien temt, bergen bedwingt. Ik kan kwaad op je zijn, je doormidden willen zagen, je het ravijn in willen smijten. Waarom? Omdat je me dingen laat doen die ik eigenlijk helemaal niet wil, omdat ik door jou moet, nee, omdat ik door jou wil lijden. Ook ik zeul een kruis met me mee en vaak denk ik dat jij mijn kruis bent, een rijdend kruis waar ik mezelf graag aan ophang. En ik kan en mag jou daarvan niet de schuld geven, want dat is fout, categorisch, onterecht, te zwak voor woorden. Het zou een laffe Guido zijn. Ik ben tenslotte de eerste beweger, jij het instrument. Ik, in navolging van kapitein Ahab, doopte je in de naam van de duivel. “Ego non baptizo te in nomine patris, sed in nomine diaboli.” En jij bent maar al te graag het lijdend voorwerp, tweewielige Lucifer, grinnikend vanachter je zwart gevederde vleugels. Ik koos voor het avontuur, ik ben de veroorzaker, maar met jou immer aan mijn zij. Omdat jij, hoe steil en onbegaanbaar de volgende kilometer ook mag zijn, overal tegen opgewassen bent. Omdat jij geen krimp geeft bij hitte, hagel of scherp spul. Omdat jij altijd uitgerust en fier klaarstaat voor de volgende etappe. Omdat jij de enige bent die het klaarspeelt mijn moreel te verhogen door nonchalant tegen een lantaarnpaal te leunen. Omdat jij mijn zwakheden haarfijn bloot legt, mij een kraakheldere spiegel voor houdt, mij laat ontdekken dat er dagen zijn waarop ik ongelofelijk sterk ben. Omdat jij mij grenzen laat verleggen waarvan ik niet wist dat ze bestonden – dat ze binnen bereik lagen. Omdat jij mij fysieke en mentale barrières laat slechten, mij laat rekenen, mij fouten laat maken, mij dwingt tot moeilijke keuzes waar alleen ik verantwoordelijk voor kan zijn, waar ik voor verantwoording louter bij mezelf te rade kan gaan. Omdat jij mij leert wat afzien is – wat pijn is. Omdat jij mij anders laat denken, mij voedt met creativiteit, inspiratie en levenslust, mij laat breken met conventies, mij kleur geeft. Omdat jij zo veel meer dimensies toevoegt aan het onderweg zijn. Omdat, jij Ziggy, mij laat groeien, mij bravoure en zelfvertrouwen schenkt, mij vrijheid laat ervaren op een manier… Alleen de wind kent dat volle gevoel. Jij laat mij niet goed of fout zijn, Ziggy, jij laat mij Guido zijn, goed en fout. Onder de streep zijn er denk ik welbeschouwd maar twee redenen waarom ik in jouw zadel kruip: omdat ik door jou mijzelf leer kennen, omdat jij mij de waarachtige wereld laat ontdekken voordat het te laat is.’
‘t Is trappen op je adem
‘t Is voedsel voor je ziel
‘t Is rechtstaan en weer doorgaan
Waar je gisteren nog viel
‘t Is schuiven langs het water
‘t Is reizen door de tijd
Ongestoord door later
Zelfgezochte eenzaamheid
Het is de berg tegen je benen
Het is je kop tegen je lijf
‘t Is doen zonder te denken
Je stopt, je huilt, je vloekt, je rust
En stampen, stampen
Nooit naar nergens, altijd vrij
Er glijdt gewoon een dag voorbij
De zon breekt door, de wind houdt je niet tegen
Nooit naar nergens, altijd vrij
Verleg de streep, verleng de reis
Maar altijd prijs, en altijd vlotte wegen